Nederlandse Woordenlijst Oude Zeiltermen
A Back to the top
Adelborst kadet bij de zeemacht, leerling-officier.
Afdrijven door de werking van wind en stroom dwars van de gestuurde koers afwijken.
Afhouden 1. langzamerhand meer voor de wind gaan varen.

2. met een vaarboom of bootshaak een dreigende aanvaring met een ander schip of de wal proberen te voorkomen.

Af- en aanhouden het schip vaart over de ene boeg naar land en over de andere naar zee, zodat het feitelijk niet vooruitkomt.
Afslechten stiller worden van een onstuimige zee.
Afvallen afhouden, meer voor de wind gaan zeilen.
Anker een oude inhoudsmaat, 36 liter.
Apostelen de twee opstaande houten die aan weerszijden tegen de voorsteven zijn aangebracht.
B Back to the top
Baadje linnen kiel.
Baar 1. matroos die zijn eerste reis maakt.

2. officier die door zijn onkunde de wacht nutteloos aan het werk zet.

Baas timmerman.
Bak 1. matrozen die samen uit één bak eten, samen dienst doen etc. (baksmaats).

2. voorste gedeelte van het opperdek, van de steven tot een eind achter de fokkemast.

Bakboord linkerzijde van een schip wanneer men met het gezicht naar de voorsteven staat.
Baksen het geschut in de gewenste horizontale positie stellen.
Bakstagwind wind die ruim, meer dan vier streken achterlijker dan dwars, in de zeilen waait.
Bak zetten zie: tegenbrassen.
Banker de benaming voor diverse typen driemasters die voor Newfoundland op kabeljauw vissen.
Barkas grootste sloep aan boord van een oorlogsschip.
Barring 1. reserverondhouten die aan dek liggen en ook de plek waar ze liggen.

2. rommel, bagage.

Bediening 1. het afschieten van kanonnen.

2. de hiertoe benodigde manschappen.

Bekleden een touw of kabel ter bescherming met garen of leer omwinden.
Beleggen een eind touw zodanig vastmaken dat het niet vanzelf kan losraken, maar wel gemakkelijk kan worden losgemaakt.
Bentinckzeil driehoekig onderzeil dat op vierkant getuigde schepen aan de grote mast en de kruismast kan worden gevoerd.
Bergen de zeilen ophalen en op de ra vastmaken of strijken.
Berghout een aantal extra zware planken die, deel uitmakend van de huid, het schip ter hoogte van een dek als een hoepel omgeven; een belangrijk onderdeel van het langsscheepse verband.
Bestek bepaling van de geografische positie van een schip.
Bezaan het langsscheepse, achterste gaffelzeil op een schip met meerdere masten.
Bezaansschoot aan extra rantsoen sterke drank als beloning voor zwaar werk.
Bijdraaien een schip onder vol tuig nagenoeg stilleggen door de kop in de wind te draaien of de zeilen tegen te brassen.
Bijleggen/bijliggen het schip bij storm onder klein zeil met de kop op de zee en zo na mogelijk aan de wind houden, zodat het weinig weg aflegt.
Bijsteken een kabel vieren of verder uitvieren.
Bitterend versleten einden oud touw die gepluisd en tot schiemansgaren geslagen moeten worden.
Blinde razeil onder de boegspriet.
Blok werktuig dat dient ter geleiding van touw en waaruit talies worden samengesteld; er zijn talloze soorten blokken, die elk een eigen naam en een speciale functie hebben.
Bocht iedere ring van touw in een opgeschoten tros.
Boegseertros tros waaraan een schip door één of meer roeiboten wordt voortgesleept.
Boegspriet een vast rondhout dat langsscheeps, in een min of meer opwaartse hoek over de voorsteven buiten de scheepsromp steekt.
Boelijn touw waarmee de loefrand van razeilen bij het aan de wind zeilen strak wordt getrokken om het zeil beter wind te laten vangen.
Bok twee- of driebenig hijstoestel voor zware lasten.
Bonnet reep zeildoek die aan de onderkant van een zeil wordt geregen om het zeiloppervlak tijdelijk te vergroten.
Boom 1. drijvende balk die de toegang tot een haven of vaargeul afsluit.

2. stevige spaak die in de kop van een kaapstander past en waarmee deze wordt bediend.

Boord, te - stellen kanon met behulp van talies naar buiten trekken tot de loop uit de geschutpoort steekt.
Bootsmansstoeltje zitplankje dat aan een jol of val hangt voor werkzaamheden aan het tuig waar geen normale staanplaats is.
Borg elk touw waarmee een onderdeel extra wordt bevestigd om verlies tegen te gaan als de oorspronkelijke ophanging het zou begeven. Zo moet een borgstag voorkomen dat het stag bij een breuk naar beneden valt.
Bottelier administratief officier die verantwoordelijk is voor de proviand en de plunje, en de verdeling daarvan.
Bramstaglopers kapucijners.
Bras touw of takel waarmee een ra in het horizontale vlak wordt gedraaid (gebrast).
Breeuwen het waterdicht maken van naden, scheuren, gaten etc. door ze op te vullen.
Breezijde al het geschut aan één kant van een oorlogsschip; wanneer een breezijde in één keer wordt afgeschoten, wordt 'de volle laag' gegeven.
Brik een schip met twee vierkant getuigde masten en een langsscheepszeil, een brikzeil, achter de grote mast.
Britsen met een eind touw op de rug en/of broek slaan.
Broeking sterk, zwaar touw waarin een kanon dat door de klap van het schot achteruitloopt, wordt opgevangen.
Broodwinner langwerpig hulpzeil dat wordt bijgezet achter het gaffelzeil van de achterste mast van een vierkant getuigd schip; het wordt opgehangen aan een ra die wordt gedragen door de gaffel.
Buik het gewelfde middelste deel van een zeil dat onder invloed van de wind bol gaat staan.
C Back to the top
Cardanophanging twee concentrische, om loodrecht op elkaar staande assen draaibare ringen, waardoor iets ongeacht de ligging van het schip horizontaal wordt gehouden.
Carronade kort kanon dat een kogel van korte afstand met een grote vernietigingskracht kan afvuren.
Centenaar honderd oude ponden.
Chasse-marée Bretons vaartuig dat gebruikt wordt voor de visserij, de kustvaart en de oorlogvoering.
Contrasein sein waarmee een schip aangeeft dat een ontvangen sein goed is begrepen.
D Back to the top
Daags anker een van de twee grote ankers die steeds klaar voor gebruik zijn.
Dagge eind touw waarmee iemand wordt gestraft (gebritst).
Dagman bemanningslid dat niet bij een van de wachten is ingedeeld en alleen overdag werkt.
Deinzen achteruit varen of drijven.
Dienstige wind wind die uit een gunstige richting waait ten aanzien van de route die het schip moet nemen.
Dissel soort bijl.
Dolboord een deel van de bovenste langsscheepse versterking van een sloep.
Dompen de loop van een kanon op een punt onder de horizon richten.
Doorzetten het doorbuigen zonder te breken van onder andere een rondhout, waardoor een blijvende vervorming kan ontstaan.
Draaireep dik touw dat deel uitmaakt van de takel die wordt gebruikt om de mars- en bramra's te hijsen of te strijken.
Drempel ondiepte of bank die door het bezinken van slib etc. voor of in de monding van een rivier of haven ontstaat.
Drift het dwarsscheeps afdrijven van een schip.
Druifschot bus met ronde kogels die na het afvuren uit elkaar barst en grote schade aanricht.
Dwarszees vallen gevaarlijke onvrijwillige wending van een schip dat door een achterinvallende zee of slordig sturen dwars op de golven komt te liggen.
E Back to the top
Eind/end elk soort touw; niet alleen het uiteinde van een touw.
Enfileren een schip langsscheeps doorschieten.
Enteren 1. in het want klimmen, ook wel openteren genoemd.

2. een schip aanklampen en beklimmen om het te veroveren.

Equinoctiaalstormen buitengewoon zware stormen die optreden rond de nachteveningen (21 maart en 23 september).
Equipagemeester ambtenaar belast met het toezicht op de uitrusting van schepen in een arsenaal of op een werf.
Ezelshoofd blok boven aan een mast of steng waardoor de tegen die mast of steng geplaatste volgende steng wordt gesteund.
F Back to the top
Fats onderbonnet, extra stuk zeildoek die onder een reeds gevoerde bonnet wordt aangeregen.
Feloek klein roei- en zeilvaartuig van de Franse Middellandse-Zeekust.
Fok het onderzeil aan de voormast van grote schepen.
Foksel ruimte onder het bakdek waar de bemanning verbleef.
Foksellied zeemanslied dat de matrozen in hun vrije tijd ter ontspanning zongen.
Fregat relatief licht en snel oorlogsschip met drie vierkant getuigde masten en een gaffelzeil aan de kruismast, dat tot zestig stukken voerde.
G Back to the top
Gaffel schuin omhooglopend rondhout dat tegen de achterkant van een mast steunt.
Gaffelzeil trapeziumvormig zeil dat aan de gaffel wordt bevestigd.
Galjoen vaak versierde uitbouw van het voorschip ter ondersteuning van de boegspriet.
Galjoot kustvaarder uit de 17e tot en met de 19e eeuw.
Gei 1. touw dat een rondhout zijdelings moet stagen.

2. lopend touw aan de achterkant van het zeil waarmee het zeil wordt opgehaald, gegeid.

Gei de halzen en de schoten commando waarop bij overstag gaan de fokkehals en de grote schoot worden losgegooid.
Geien zeil met lopende touwen, geien en gordings, ophalen of gorden zodat het minder wind vangt.
Gezangboek zachte zandsteen waarmee men het dek schuurt.
Giek lange, smalle, lichte boot voor de commandant.
Gieren steeds van de koerslijn afwijken door slecht sturen.
Gijpen het al dan niet opzettelijk overzwaaien van een gaffelzeil van het ene naar het andere boord. Een onverwachte gijp kan zeer gevaarlijk zijn.
Gilling hoge halfronde, soms ook hoekige overgang van het ene deel van de verschansing naar een volgend, lager gedeelte.
Glas 1. zandloper.

2. tijdsruimte van een halfuur, die met een slag op de bel kenbaar wordt gemaakt (glazen slaan); het etmaal wordt aan boord verdeeld in zes wachten van vier uur en elke wacht in acht glazen.

3. verrekijker.

4. barometer; bij een vallend glas daalt de barometer.

Gloeiende kogel ijzeren kogel die gloeiend wordt gestookt met de bedoeling het doel in brand te schieten.
Gording lopend touw aan de voorkant van een zeil waarmee het zeil wordt opgehaald, gegeid.
Grond voelen wanneer men bij het loden voelt dat het lood grond raakt.
Grond, van de kouwe iemand die als matroos voor de mast is begonnen en is opgeklommen tot officier.
H Back to the top
Halen aan een touw trekken.
Halfdek achterste gedeelte van het opperdek (achter de grote mast).
Hals het touw waarmee de onderzeilen van een vierkant getuigd schip aan de loefzijde worden aangehaald.
Halverwind zo zeilen dat de wind dwarsscheeps in de zeilen valt.
Halzen het schip vóór de wind over een andere boeg brengen, waardoor het tijd en hoogte verliest.
Handspaak een houten of ijzeren spaak waarmee zware lasten worden opgetild, kanonnen en balken er cetera worden verplaatst en die in een kaapstander wordt gestoken om hem rond te draaien.
Hanepoot aantal dunne touwen die zich vanuit één punt, bijvoorbeeld een blok hout of een ring, uitspreiden.
Hangkompas kompas dat ondersteboven aan de zoldering van de kajuit hangt, waardoor de kapitein onderdeks kan zien welke koers het schip zeilt.
Hek in de ruimste zin van het woord de achterzijde van een schip, in engere zin de achterste afsluiting van de romp.
Hekbalk zware balk in het achterschip. 
Hieling onderste gedeelte van een mast.
Hieuwen een tros of ankerketting met een spil, kaapstander of met de hand binnen boord halen.
Hol het ruim van het schip.
Hondsvot oog dat deel uitmaakt van het beslag van een blok.
Hoogte verliezen door tegenwind en/of tegenstroom terugzakken naar een punt dat men al voorbij was.
Hoosgat diepste plaats in het ruim waar zich lekwater verzamelt en waar de pompen staan.
Hulfje 0.075 liter.
Hulk soms ten dele gesloopte en afgetuigde scheepsromp die wordt gebruikt als opslagplaats, kazerne etc..
I Back to the top
In top een zeil is in top wanneer het volledig gehesen is.
Inhouten verzamelnaam voor de verbanddelen van de romp.
Inlopen vanaf het uiteinde van de ra over het eronder hangende touw naar het midden lopen.
Invallen met kracht aan de loper van een talie of val trekken.
Invalling de binnenwaartse welving van het boord vanaf de waterlijn naar de verschansing.
J Back to the top
Jaagstuk naar voren gericht kanon waarmee men tijdens het jagen vuurt.
Jammer een oud schip dat in slechte staat verkeert.
Jol, enkele/dubbele een takel van respectievelijk één enkel blok of van twee enkele blokken.
Jufferblok cirkel- of peervormig plat houten blok zonder schijven en met drie gaten en een gegroefde rand waar een touw of ijzeren beslag omheen geleid kan worden, dat wordt gebruikt om de stagen en hoofdtouwen stijf te zetten.
K Back to the top
Kaaien de stand van de ra's in het verticale vlak veranderen om tuig, bijvoorbeeld in havens, minder breed te maken en aanvaringen te voorkomen.
Kaairat meisje dat bij nacht en ontij langs de schepen zwerft op zoek naar vertier, staat bij de zeeman in zeer laag aanzien.
Kaapstander gangspil die met behulp van handspaken of bomen door mankracht wordt aangedreven en wordt gebruikt voor zwaar werk zoals het hieuwen van het anker.
Kabelgat berghok voor kabels etc..
Kabellengte een tiende zeemijl, 185 meter.
Kabelslag de vezels van de eerste drie strengen worden in wantslag, rechtsom, met de zon mee, geslagen. Deze drie strengen worden vervolgens linksom geslagen. De gleuven tussen de touwen lopen van links boven naar rechts beneden.
Kant stellen de zeilen zo stellen dat ze op de gunstigste manier wind vangen en het schip onder de beste omstandigheden laten lopen.
Kap overdekking van een trapgat.
Kardoes huls voor of met buskruit, als lading voor een kanon.
Kartetskogel bus met kogels, spijkers of schroot, die na het afvuren uit elkaar barst en grote schade aanricht.
Kat (met de negen staarten) gesel.
Katten anker met de kattakel geheel uit het water lichten en onder de kraanbalk hijsen.
Katteoog verrekijker.
Katzwijm, in door gebrek aan wind geen vaart meer maken.
Kettingkogel twee holle of halve kogels die door een drie â vier voet lange ketting zijn verbonden.
Kielen een schip over één boord zo ver laten overhellen dat de kiel boven water komt, waardoor het onderwaterschip kan worden gerepareerd.
Kiellinie vlootformatie waarbij de scheepskielen in één lijn achter elkaar liggen.
Kikker belegklamp.
Killen het licht trillen van de zeilen doordat de wind erlangs in plaats van erin blaast.
Kin een knie (een geknikt stuk hout) die de verbinding vormt tussen de kiel en de voorsteven.
Klaarzwaaien een ten anker liggend schip zwaaien om de ankerkabels te ontwarren.
Klaproer roer met aan de achterkant een roerschuif die in neergelaten stand het roereffect vergroot.
Kleden zie: bekleden.
Klens methode om een zwaar touw vast te maken als dat niet met een knoop gaat.
Kluiver langsscheeps driehoekig stagzeil dat op een verlengstuk van de boegspriet (de kluiverboom) of de boegspriet zelf wordt uitgezet.
Knecht zware opstaande houten stijl die bij de masten is geplaatst om lopend touwwerk op te beleggen.
Knoop eenheid die de snelheid van een schip aangeeft; één knoop is één mijl per uur.
Koelte wind.
Kogelrak tegen de verschansing gespijkerde bak voor reservekogels.
Konstabel onderofficier verantwoordelijk voor het geschut en de munitie. 
Kooi slaapplaats op een schip, zowel een vast bed als een hangmat.
Kooiverschansing soort bak van netten op de verschansing waar overdag, na het bevel 'kooien op', de opgerolde hangmatten in worden gestuwd als bescherming tegen vijandelijke kogels.
Koplastig de kop ligt dieper dan het achterschip.
Korvet lichtgebouwd, snelvarend oorlogsschip met een licht fregattuig, dat twintig tot dertig stukken voert.
Kotter klein type zeewaardig schip met één mast, dat tien stukken voert. 
Kous metalen ring in een oog of lus van een touw.
Kraanbalk zware balk die op het voorschip op de boeg ligt en schuin naar buiten steekt.
Kracht van zeil met zo veel zeil dat het gevaarlijk kan worden. 
Kruistocht tocht van een schip dat in een bepaald gebied kruist om de kust te bewaken en smokkelaars te onderscheppen etc..
Kuil het tussen de bak en het halfdek gelegen dek.
Kwartiermeester onderofficier van de dekdienst.
L Back to the top
Labberkoelte flauwe wind die de zeilen nauwelijks beweegt.
Labberlot grote boot (iets kleiner dan de barkas), waarin vaak hoge officieren en belangrijke personen worden vervoerd.
Lagerwal de kust of wal waar de wind naar toe waait. Bij onvoldoende afstand kan een schip naar land worden gedreven.
Landmerk opvallend, goed zichtbaar vast punt op de kust.
Lange tekening projectie van de langsdoorsnede van het onderwaterschip op het verticale vlak dat door kiel en stevens gaat. 
Langszaling  zie: Zaling.
Lapzalf smeermiddel van talk, smeerzeep, lijnolie of vleesvet waarmee de stengen etc. worden ingewreven.
Laskaar Engels-Indische matroos.
Latijnzeil langsscheeps driehoekig zeil dat met de punt omhoog aan de masten wordt gevoerd.
Leguaan zware mat van touw die onder onderra's wordt gelegd om slijtage door schuren tegen te gaan en die de ra bij gevechten moet opvangen als de strop waar de ra aan hangt zou doorschieten.
Lenzen, voor top en takel zonder zeilen voor een storm weglopen.
Letter de marque kaper, schip met een kaperbrief van de regering waardoor het vijandelijke schepen mag aanvallen en buitmaken.
Levendig zeil evenwijdig aan de wind zetten, zodat het geen wind vangt.
Ligging de ligging van een schip in het water, die door ballast en lading veranderd en beïnvloed kan worden.
Lij(zijde) de zijde van een schip die van de wind is afgekeerd, het tegenovergestelde van loef.
Lijk touw dat ter versterking in de rand van een zeil wordt vastgenaaid; het wordt genoemd naar de plaats waar het zich aan het zeil bevindt: boven-, onderlijk, staand lijk er cetera.
Lijnenplan een van de tekeningen die tot het bouwplan van een schip behoren en waarop de lijnen of vormen van de romp zijn getekend.
Lijzeil smal zeil dat aan een lijzeilspier naast een hoofdzeil wordt uitgezet om het zeiloppervlak tijdelijk te vergroten.
Linieschip het grootste type oorlogsschip met vijftig tot honderdtwintig stukken, dat met andere linieschepen de (gevechts)linie vormt.
Loden met het lood de diepte van het water bepalen.
Loef afwinnen door laveren een bepaald punt of schip, dat eerst aan loef lag, aan lij krijgen.
Loefgierig eigenschap van een schip om gemakkelijk de kop in de wind te draaien.
Loefwaardig eigenschap van een schip dat zich goed tegen wind en zeegang kan opwerken.
Loevert, te de hoge kant van het schip waar de wind op staat, de richting vanwaar de wind waait.
Log toestel om de snelheid van een schip te bepalen.
Logger scheepstype van de Engelse en Franse Kanaalkust met één tot drie masten en een loggerzeil aan de ondermast.
Loggerzeil vierhoekig zeil zonder boom dat aan een langsscheepse ra hangt.
Longroom gemeenschappelijke ontspanningsruimte voor de officieren.
Lood conisch toelopende loden staaf met een oog in de bovenkant waaraan een gemerkt stuk touw, de loodlijn, is bevestigd.
Loopbrug brug tussen de bak en het halfdek die voor een gemakkelijke verbinding tussen voor- en achterschip moet zorgen.
Loos doorhalen de losse of slappe bocht in een touw, de loos, stijfzetten, zodat er spanning op komt en er trekkracht mee wordt uitgeoefend.
M Back to the top
Maat algemene benaming voor de helper of medewerker van een (onder)-officier.
Marlpriem houten of ijzeren pen die bij het splitsen wordt gebruikt. 
Mars platform rond de top van een ondermast.
Mast 1. de gehele opstaande paal die de zeilen draagt; van voor naar achter respectievelijk fokkemast, grote mast en bezaans- of kruismast. 

2. de ondermast, het ondergedeelte dat met stengen is verlengd.

Mastkloot houten klos die boven op een mast wordt gezet om de mastrop tegen inwateren te beschermen.
Mengel 2 pinten, 1.2 liter.
Middagbestek de positiebepaling om twaalf uur 's middags.
Middenzwaard houten of metalen plaat die in het midden van de kiel tot onder het vlak van het schip wordt neergelaten en de drift moet beperken.
Mijl 1. op het land een Engelse mijl, 1609 meter.

2. Op zee een zeemijl, 1852 meter.

Muis gevlochten knoop op een touw, kabel er cetera om houvast tegen wegglijden te geven.
Muletta Portugees kustvaardertje.
N Back to the top
Naaipalm leren band rond de middenhand met een gat voor de duim; ter hoogte van de muis van de duim is een geribbelde ijzeren plaat ingenaaid waarmee de zeilnaald wordt opgedrukt.
Nagel as waarop de schijf van een blok draait.
Nagelbank zware platte balk rond de masten of aan de binnenkant van de verschansing die voorzien is van korvijnagels waarop het lopend touwwerk wordt belegd.
O Back to the top
Onklaar zwaaien/onklare kluizen situatie waarbij een ten anker liggend schip zo ronddraait dat de ankerkabels verward raken.
Ontredderd een schip dat tijdens een gevecht of door een storm zo is toegetakeld dat er niet meer gemanoeuvreerd kan worden.
Onttuien het tuianker lichten om onder zeil te gaan.
Op en neer het anker is uit de grond gesprongen en hangt loodrecht onder de kabel, terwijl de onderkant nog net de grond raakt.
Op en neer houden tijdens het bijliggen met korte slagen laveren zonder vooruit te komen.
Opdoeken, met een pop in de mars een zeil zo opdoeken dat het grootste deel van de buik als een zuil rond de voet van de marssteng wordt gebonden, waardoor de ra's veel slanker lijken dan bij de gebruikelijke wijze van opdoeken.
Opdoeken, in een pop een vierkant zeil zo tegen de ra halen dat de buik van het zeil, in een zogenaamde pop, midden en boven op de ra ligt.
Opdoeken zie: bergen.
Opgang ladder of trap die van het ene naar het andere dek voert. 
Opkorten inhalen van de ankerkabel voor het anker wordt gelicht. 
Opleggen uit de vaart nemen.
Oploeven een schip dat voor de wind zeilt, meer tegen de wind in sturen. 
Oplopen een ander schip inhalen en voorbijlopen.
Opper tegen de kracht van de wind en golven beschutte ruimte onder de bovenwinds gelegen opperwal van een eiland et cetera.
Opschieten kabels of touwwerk in regelmatige bochten leggen.
Opsteken 1. een schip door oploeven scherp aan de wind leggen. 

2. een end of kabel verlengen door er een andere aan vast te maken.

Overlast overtollige, hinderende, nutteloze of te omvangrijke voorwerpen of tuigonderdelen aan boord van een schip.
Overleggen hoofdtouwen en dergelijke over de top van de mast of steng leggen om het schip op te tuigen.
Overstag gaan over een andere boeg gaan zeilen, wenden.
Overstuur halzen bakzeil halen. Manoeuvre waarbij een schip dat scherp aan de wind zeilt en bij gebrek aan ruimte niet normaal kan halzen of weigert in het wenden, eerst in de wind loeft, dan de zeilen bak legt om achteruit te varen en ten slotte afvalt om te kunnen halzen.
P Back to the top
Paard touw onder de ra's waarop de matrozen staan bij het behandelen van de zeilen.
Pardoen hoofdtouw dat de stengen zijdelings en achterwaarts steunt. 
Parlevinker kleine boot die allerlei koopwaar komt venten.
Petrus, bij - aan de bak zitten in de hemel zijn.
Pink koopvaarder met een smal hoog achterschip en fregattuig. 
Pint oude vochtmaat, 0.6 liter.
Plat slaan zo sterk overhellen dat het zeil tot het water komt en het dek bijna verticaal staat.
Ponjaard dolk.
Praaien 1. het doorgeven van de waarnemingen van de uitkijk naar dek.

2. een schip aanroepen om nadere inlichtingen te vragen over nationaliteit, bestemming etc..

Pressen zeelui onder dwang en zelfs met geweld dwingen om dienst te nemen bij de marine; dit gebeurt door een presgang.
Prijs een vijandelijk schip dat is veroverd, prijs is gemaakt.
Prijzenhof officieel lichaam bij de Admiraliteit dat de opgebrachte prijzen verkoopt en het prijsgeld verdeelt.
Prop bundel hooi, oud touw er cetera die de lading van een kanon in de kamer opsluit.
Provoost onderofficier belast met het toezicht op gevangenen en het handhaven van tucht en orde. Hij staat onder de wapenmeester.
Psalmboek gebakken gele steen waarmee men het dek schuurt.
R Back to the top
Ra rondhout op een dwarsgetuigd schip waaraan de razeilen hangen; de ra wordt genoemd naar de mast en de plaats waar ze aan die mast hangt (voormarsera, grootbramra).
Rambout houten klos op een lange steel waarmee de lading van een kanon in de loop wordt geramd.
Rank een schip dat snel overhelt en traag slingert met een lange slingertijd. 
Ranok het uiteinde van een ra.
Rantsoen losgeld.
Ree! verkorting van 'roer naar lij', wordt door de roerganger geroepen op het moment dat het schip overstag gaat om te wenden.
Richten waterpas of vlak brengen.
Rif strook in een zeil die bij te sterke wind met behulp van banden, rifknuttels, kan worden ingenomen om het zeiloppervlak te verkleinen (reven).
Roe(de) tien meter.
Rolpaard rollend onderstel van een scheepskanon.
Rondhout alle ronde houten die tot het ruig behoren, zoals masten, stengen en ra's etc.
Ruimschoots de wind staat achterlijker dan dwars en waait ruim in de zeilen.
Ruimte winnen tegen de wind in van een kust wegzeilen om op voldoende afstand te komen en niet aan lagerwal te raken.
Rust zware houten plank die horizontaal buiten de huid van het schip uitsteekt en dient om de hoofdtouwen te spreiden en te zorgen dat het want de verschansing niet raakt.
S Back to the top
Scepter houten of ijzeren stijl die deel uitmaakt van de reling.
Schebek lang, smal, zeer scherp gebouwd schip met latijnzeilen van de Middellandse Zee.
Scheerbout langwerpig stuk hout met twee gaten dat touwwerk uit elkaar houdt of als verbinding dienst doet. 
Scherp alle soorten kanonskogels.
Schiemannen algemene term voor het verrichten van werkzaamheden aan het touwwerk.
Schiemansgaren garen, vooral van oude kabels afkomstig, voor het kleden van touwwerk en het maken van bindsels.
Schieten (zon, ster etc.) met behulp van een hoekmeetinstrument de hoogte van de zon, sterren etc. bepalen voor het opmaken van een astronomisch bestek.
Schieten strijken.
Scbildpad blok met twee boven elkaar gelegen schijven.
Schoot touw aan de benedenhoek, de schoothoorn, van een zeil om het zeil in een bepaalde stand te brengen of te houden.
Schoten laten vliegen een vierkant zeil levendig laten slaan door de schoten los te laten.
Schrikken een touw waar kracht op staat met rukjes loslaten (een schrikje geven), waardoor de spanning vermindert.
Seizing eind touw of platte streng waarmee iets wordt vastgezet. 
Semafoor kusttelegraaf voor het geven van optische seinen. 
Serang bootsman.
Slaags vallen de kop van een schip bij het onder zeil gaan laten afvallen tot het schip slaags ligt, dat wil zeggen in de richting ligt waarin het kan afvaren.
Slag afstand die een laverend schip zonder te wenden aflegt. 
Slagverband plaats waar de gewonden worden verzorgd. 
Slaplijn een van de gordings van een vierkant zeil. 
Slede onderstel van een carronade.
Slegge zware houten hamer.
Slingerlatten lijst of lijstwerk rond een tafel om te voorkomen dat het serviesgoed er cetera bij zwaar weer op de grond valt.
Sloep 1. bijboot van een groter schip.

2. klein scheepje met één mast en een langsscheepse ruigage dat breder dan een kotter is, maar minder diep ligt.

sloep paai bevaren matroos die een boot bestuurt, altijd met het sloepvolk moet klaarstaan en na de commandant het bevel voert.
Slotgat dwars gat in het onderste stuk van een steng waar het slothout doorheen wordt gestoken, dat dan op de langszalings van de mars rust en de steng omhoog houdt.
Spiegelboog het bovenste deel van de rijk versierde bovenlijst van het achterschip.
Spier kleiner rondhout dat tot lichte ra of gaffel dient.
Splitsen twee touwen met elkaar verbinden door de strengen uit elkaar te draaien en ze op een bepaalde manier in elkaar te vlechten.
Sprong aftrede, dwarsscheepse onderbreking van een dek.
Spuigat gat in de verschansing of her dek voor de afvoer van regen- en zeewater.
Stag touw dat de masten en stengen naar voren steunt.
Stagzeil langsscheeps zeil dat wordt gevoerd aan een stag en ook naar de betreffende stag wordt genoemd (voorstengestagzeil etc.).
Steng rondhout waarmee een mast of steng wordt verlengd; na de ondermast volgen respectievelijk de mars-, de bram- en de bovenbramsteng.
Stengewindereep touw waarmee een steng wordt opgezet of geschoten.
Stijf een schip dat niet gemakkelijk overhelt en als dat gebeurt weer snel in de oude toestand terugkeert.
Stilwater overgang van eb naar vloed of omgekeerd.
Stoottalie takel ter beveiliging van het roer, om de schokken en stoten van zware zeeën op te vangen.
Stopper touw dat een tros of ankerketting moet afstoppen of tegenhouden.
Stormzeilen alle zeilen die tijdens zwaar kunnen worden bijgezet, zoals een dubbelgereefd marszeil.
Stoten met de kiel of het vlak van het schip de grond raken zonder vast te lopen.
Streek kompasstreek, elk van de tweeëndertig streken of windrichtingen die op een kompasroos zijn aangegeven.
Stuk kanon, vuurmond.
Stuur houden voldoende snelheid in het schip houden, zodat het naar het roer luistert.
Stuurboord de rechterzijde van een schip wanneer men met het gezicht naar de voorsteven staat.
Stuurlastig het achterschip ligt dieper dan de kop.
Stuurreep touw waardoor her roer van een groter schip met het stuurrad is verbonden.
Stuurtalies twee talies die men bij zwaar weer of voor het gevecht klaarlegt om de functie van de stuurreep over te nemen als die zou breken.
T Back to the top
Takelaar tuiger die een schip van het nodige tuig voorziet. 
Talie takel om lasten op te lichten of te verplaatsen.
Talreep touwsjorring voor her stijfzetten van stagen etc..
Tartaan een met latijnzeilen getuigd vrachtschip van de Middellandse Zee dat ook geroeid kan worden.
Teers zware hardhouten marlpriem die wordt gebruikt bij het openen van zwaar touwwerk om dat vervolgens te splitsen.
Tegenbrassen zodanig brassen dat de wind van voren in de zeilen valt en ze tegen de mast drukt.
Toppenant touw waarmee de ra's horizontaal worden gehouden of juist in een schuine stand worden gezet.
Topzwaar schip dat door te veel gewicht of een te grote omvang van de tuigage gemakkelijk zou kunnen kapseizen.
Torn 1. bevel om bij het loggen de zandloper te keren. 

2. beurt om wacht te lopen, als roerganger dienst te doen.

Trekken eigenschap van zeilen die door de wind bol staan en het schip met kracht in beweging brengen.
Trenzen de groeven tussen de strengen van zwaar touwwerk met een dunne draad opvullen om een glad oppervlak te laten ontstaan.
Trimmen ra's, gaffels en zeilen in de gewenste stand brengen.
Tuianker een van de twee grote ankers die klaar voor gebruik onder de kraanbalk worden gevoerd.
Tuigplan schematische tekening van het tuig met aanduidingen voor de plaats, samenstelling en helling van de masten, afmetingen van masten en ra's, zeiloppervlak etc..
U Back to the top
Uil vangen de zeilen slaan tegen de mast door een rukwind uit een andere hoek, maar vooral door onoplettendheid van de roerganger.
Uitenteren vanuit het midden van de ra over het eronder hangende touw naar de uiteinden lopen.
Uithalen de boelijn strak aanhalen om het loeflijk tijdens het aan de wind zeilen zo stijf mogelijk te zetten.
Uitlopen zie: uitenteren.
Uitreden een schip volledig uitrusten en bemannen. Men kan een schip uitreden als kaper, ten oorlog of als koopvaarder.
Uitsteken het uitvieren van een kabel of ketting.
V Back to the top
Vaam/vadem een lengtemaat van zes voet, ongeveer 1.8 meter. 
Val touw waarmee een zeil, ra of vlag gehesen of gevierd wordt. 
Valling voor- of achterwaartse helling van de masten.
Valreep een reeks tegen de huid gespijkerde klampjes om aan boord te klimmen.
Vanglijn  touw dat aan een ring op de voorsteven van een boot wordt vastgemaakt om het vaartuig te meren of te slepen.
Varken watervat van ongeveer 300 liter.
Vast bevel om met iets op te houden.
Verkoperen de scheepshuid onder water met koperplaten beslaan om aangroei tegen te gaan en haar tegen paalworm te beschermen.
Verlijeren naar lij afzakken.
Vernagelen een bout met geweld in het zundgat van een kanon drijven om het stuk in elk geval tijdelijk buiten gebruik te stellen.
Verschansing beplanking rond het opperdek die voorkomt dat de golven over het dek spoelen en dat er bij storm bemanningsleden overboord gaan.
Vertuien met twee ankers ten anker gaan op een smalle rivier of een druk bevaren waterweg waar eb en vloed staat.
Verwaaid liggen door hevige wind afdrijven of niet kunnen uitvaren, of in een luwte vervallen en daardoor niet verder kunnen.
Vierkant getuigd de zeilen staan dwars op de lengterichting van het schip en hangen aan ra's.
Vlak onderkant van een schip langs beide zijden van de kiel en van voor- tot achtersteven.
Vlieger de voorste kluiver.
Vluchten de loop van een kanon op een punt boven de horizon richten.
Volbrassen de ra's zo brassen dat de wind volop in de zeilen valt.
Volschip schip met ten minste drie vierkant getuigde masten.
Voorlongroom het verblijf van de adelborsten.
Vrijwacht de helft van de bemanning die wacht te kooi of rust heeft, terwijl de andere helft wacht aan dek heeft.
Vuurkoord langzaam brandende lont. 
W Back to the top
Wacbt te kooi zie: vrijwacht.
Wacht het etmaal is verdeeld in zes wachten: eerste wacht (8-12 's avonds), hondewacht (12-4), dagwacht (4-8 's morgens), voormiddagwacht (8-12), namiddagwacht (12-4) en de platvoetwacht die vroeger vaak in tweeën werd verdeeld (4-6 en 6-8) om de stuurlui niet steeds dezelfde wacht te laten lopen.
Wachtscbip oud, meestal afgekeurd oorlogsschip dat in een haven ligt en waarop tijdelijk volk huist of rekruten voor de marine worden opgeleid.
Wantslag de drie of vier strengen worden eerst elk tegen de zon in, van rechts naar links, geslagen. Daarna worden ze met de zon mee, van links naar rechts geslagen. De gleuven tussen de touwen vormen het been van een Z. Trossen zijn in wantslag geslagen.
Wapenmeester onderofficier op een oorlogsschip die belast is met de ordehandhaving. Hij wordt bijgestaan door de provoost.
Waterstander vat op de bak met het dagelijks rantsoen water van de bemanning.
Waterzeil lang smal zeil dat bij het voor de wind lopen onder de lijzeilboom of onder de bezaansboom wordt uitgezet.
Wenden overstag gaan, over een andere boeg gaan zeilen. 
Werk vlas- of hennepdraden.
Westergang een dwars over de bovenkant van het achterschip lopend balkon, dat soms uit het achterschip steekt en er soms binnen valt.
Wind, van de - weglopen ruimschoots zeilen, met de wind achterlijker dan dwars, maar niet recht van achteren in.
Windprop houten of kurken prop die in de mond van een kanon wordt gestoken om bet binnenste tegen roest te beschermen.
Wisser 1. met een schapevel beklede houten klos op een lange steel waarmee de loop van een afgevuurd kanon wordt schoongemaakt. 

2. de man die de wisser hanteert.

Wraak zie: drift.
Wreed op het roer zie: Loefgierig.
Z Back to the top
Zaathout een langsscheepse zware balk die bij wijze van spreken een tweede kiel aan de binnenkant van de romp vormt.
Zaling elk van de elkaar kruisende balkjes (langs- en dwarszalings) boven aan een mast of steng die de mars dragen of de hoofdtouwen steunen.
Zeemijl een afstand van ongeveer 1852 meter, de lengte van een meridiaansminuut.
Zeil de vierkante zeilen heten van beneden naar boven onder-, mars-, bram-, bovenbram- en scheizeil; daar komt voor-, groot- of kruis- voor te staan al naar gelang ze aan de eerste, tweede of derde mast worden gevoerd.
Zeilree zeeklaar, klaar voor vertrek.
Zeilstreek hoek of streek van een zeilend vaartuig ten opzichte van de windrichting.
Zijgalerij uitbouw, balkon aan de zijkant van her achterschip.

Aanschoten:  Dit is een niet zo moeilijk karweitje als het lijkt maar je moet gewoon ervoor zorgen dat de schootbeugels die gemonteerd zitten op de schootklamp in lijn liggen met de schootloper. Is dit niet zo dan moet je ze even recht kloppen met een vuistje. Dit is een fluitje van cent maar het enige wat je ervoor nodig hebt is een schijngijp ook wel een collimator genaamd. Ben je niet in het bezit van een collimator dan kan je het wel vergeten en dan is de enige mogelijkheid nog om die masten eraf te zagen en een buitenboordmotor erop te monteren.

PS. vergeet dan niet de roerbakker water te geven.